Asielzoekers in de trein

De man en de vrouw in de trein hebben drie kinderen bij zich: twee jongens van een jaar of vier en een meisje van anderhalf. De groeven in het gezicht van de man verraden dat hij geen onbeschreven blad is.

Zijn bruine ogen staan vermoeid, behalve wanneer hij naar zijn kinderen kijkt. Dan lichten ze op en lijken ze bijna groen van kleur. Hij zegt woorden als “goedemorgen”, “dankjewel”, “sorry”, “dag” en “doehoei.” De jongetjes imiteren schaterlachend de wonderlijke klanken die uit hun vaders mond komen. Ze zijn hier nog niet zo lang.

Als de jongetjes mij in de gaten krijgen, kunnen ze bijna niet ophouden met staren. Ik ben blijkbaar een wonderlijke verschijning. Ik kijk de jongetjes met een glimlach aan en denk aan wat hen hier nog te wachten staat. Hun zusje zal zich niets meer van hun land van herkomst herinneren, maar zij zijn oud genoeg om zich bepaalde geuren, klanken en beelden te herinneren. De warmte van de zon op je huid. De buurvrouw die lakens ophangt om te drogen in de zon. Iemand die met een ezel voorbij loopt. Of misschien wel het razende verkeer uit de stad. Het blijft hen bij als een wereld die ze ooit kenden, waarvan ze ooit dachten dat het de enige wereld was, tot ze in een nieuwe kwamen.

Naarmate de tijd verstrijkt, zal de herinnering niet afnemen. Hij wordt altijd weer ververst wanneer ze bij hun ouders zijn, die de herinnering nog veel meer meedragen dan zijzelf en nooit helemaal accentloos Nederlands zullen spreken.

Ook de maatschappij laat hen de herinnering niet vergeten. Al leren ze waarschijnlijk snel wat “goedemorgen” en “dankjewel” betekenen en zullen zij wel accentloos Nederlands leren spreken, je blijft het altijd zien. Is het niet aan hun uiterlijk, dan is het wel aan hun naam. Ze zullen daardoor misschien meer sollicitatiebrieven moeten schrijven dan anderen. En andere vragen moeten beantwoorden in het sollicitatiegesprek. En vaak moeten vertellen dat ze niet Marokkaans zijn. En ook niet Turks.

Waar ze dan wel vandaan komen? Oh ja, is dat niet dat land waar het altijd oorlog is, met die dictator en zo? Nou, het schijnt ook wel dat je er mooie rondreizen kunt maken, hoor, heeft een kennis laatst nog gedaan. Die was dolenthousiast. Zijn zij eigenlijk van plan om nog terug te gaan, familie te bezoeken of zoiets? En waarom zijn ze eigenlijk naar Nederland gekomen, daar hadden ze goede verhalen over gehoord zeker, ja een erg gastvrij en tolerant land zijn wij…

Wat de vage herinnering precies inhoudt, hoe de warmte van de zon daar op je huid aanvoelde, hoe de lakens van de buurvrouw wapperden in de wind, hoe op een dag hun vader weg was en zij op een nacht ook moesten vertrekken, daar zullen maar weinigen in geïnteresseerd zijn. De jongetjes zullen het misschien ook niet goed uit kunnen leggen. Hetzelfde geldt voor het feit dat de jongens inmiddels veel meer herinneringen aan Nederland hebben dan aan het land waar ze ooit woonden toen ze nog peuters waren.

Het kleine meisje wandelt waggelend door het gangpad, haar vader roept haar terug. Ik zwaai naar de jongetjes en zeg “hallo”. “Dankje”, zegt de ene. De andere verstopt zich achter de treinbank. Zijn vader kietelt hem en hij giert het uit van plezier. De ogen van de man lichten op. Pas over een hele tijd zullen ze weten waaraan ze begonnen zijn, nu weten ze alleen nog wat ze beëindigd hebben.